Kenmerken
De knoflookpad (Pelobates fuscus) dankt zijn naam aan zijn afweergedrag. Als men ze irriteert of vast neemt zal deze pad haar mond heel breed openen en een typische knoflookgeur verspreiden. Ze bereikt een maximumlengte van 7 cm. Ze heeft een brede en hoog gewelfde kop. De grote ogen hebben een goudkleurige iris en een verticale pupil. De achterpoten zijn voorzien van goed ontwikkelde zwemvliezen en bezitten een platte, scherp gerande graafknobbel (metatarsus-knobbel) aan de hiel, wat trouwens een duidelijk kenmerk is.
In tegenstelling tot de gewone pad is de huid bij de knoflookpad vrij glad met weinig of geen wratjes. De rugkleur is zeer variabel: meestal een lichtbruine, okergele of grijze grondkleur waarop een sterk wisselend patroon van bruingroene, bruine of roodbruine vlekken die heel dikwijls aaneensluiten tot een marmertekening of tot overlangse strepen. Larven van knoflookpadden worden zeer groot en kunnen wel een lengte van 9 tot 11 cm bereiken, uitzonderlijk zelfs tot 20 cm. De staartkam is relatief hoog en bereikt zijn hoogste punt in de 2e helft van de staart. Levenswijze
De knoflookpad is een steppesoort en kiest daarom voor open gebieden. Voorkeurbiotopen in Centraal- en Oost-Europa zijn rivierduinen, binnenduinen, kustduinen en heidegebieden. In Nederland en Vlaanderen leeft ze op de rand van rivier- en beekdalen waar ze vrij specifieke eisen stelt aan het water- (algenrijke wateren) en landhabitat (lossen, zanderige bodem). De voortplantingsplaatsen zijn voedselrijk en het landbiotoop moet een makkelijk vergraafbare bodem hebben. In Vlaanderen zijn die situaties zeldzaam.
De eieren worden in de vorm van dikke, verstrengelde snoeren van 40 tot 70 cm lengte afgezet. Deze snoeren hebben het uitzicht van een dikke koord, zijn opgerold rond waterplanten, rietstengels, enz. en bevatten ongeveer 700 tot 1100 eieren. In voedselarme poelen gaan de eieren of larven veelal ten gronde als gevolg van beschimmeling. Een sterke algenontwikkeling blijkt bovendien van groot belang te zijn voor de groei van de larven. Roep
De paarroep wordt doorgaans onder water geproduceerd zodat het geluid weinig ver dragend is. De De roep wordt meestal 's nachts en onderwater, op de bodem van de poel geproduceerd en klinkt als een kort en zacht "klok-klok-klok" geluid. Soms roepen de mannetjes ook overdag, wanneer ze verscholen zitten in een holletje. De roep klinkt dan iets anders: een meer krakend geluid dat ook duidelijker hoorbaar is. Knoflookpadden vormen geen roepkoren.
Verspreiding
De meeste vindplaatsen van knoflookpadden situeren zich in het centrum van de provincie Limburg: in drinkpoelen gelegen in de valleien van de Dommel en Bolisserbeek (grondgebied Peer en Hechtel-Eksel), in het stroomgebied van de Zwarte Beek, een zijtak van de Demer (Hechtel-Eksel) en Ham en in enkele geëutrofieerde vennen in Houthalen-Helchteren, in een voormalige viskweekvijver bij Zonhoven en in een complex van oude viskweekvijvers te Genk.
UTM-km-hokken waarin de soort is waargenomen in de periode voor 2004 en Verspreidingskaart in België van 2010 tot vandaag (waarnemingen.be). |
Laatste aanpassing: 08-06-2022 18:31:24